Calvinisten
Een groot deel van de Nederlandse Opstand was een ander geloof. Toen Nederland nog bij Spanje hoorde, waren de meeste mensen katholiek. Dit veranderde. De kerk ging hervormen en de meesten mensen werden calvinistisch. Deze mensen werden ook wel gereformeerden genoemd. Het was een vorm van protestants geloof: ze vonden dat de kerk niet te veel luxe moest hebben, want daar ging het niet om. Calvinisten geloofden dat er van niemand zeker was of ze een plaats in de hemel hadden. Voordat mensen geboren werden zou er al vast staan wie naar de hemel ging en wie naar de hel. Niemand had daar op invloed. Toch moesten mensen God dienen met een vroom leven vol gebed, matigheid en hard werken.
Vluchtelingen
De republiek accepteerde vroeger alle geloven. Hierdoor kwamen veel mensen ernaartoe. Volgens de filosoof Spinoza woonden er in Amsterdam 'mensen uit alle volken en met alle mogelijke geloofsovertuigingen eensgezind samen'. Soms kwamen ook mensen naar de Republiek om oorlogsgeweld. Tussen 1580 en 1620 vluchtten 100 000 mensen uit de zuidelijke Nederlanden naar de Republiek.
Ook kwamen er joden naar de Republiek. Ze kwamen uit Spanje of Portugal, daar werden ze namelijk vervolgd door de overheid en katholieke kerk. Ook kwamen ze uit Duitsland en Oost-Europa, waar joden slachtoffer waren van oorlogsgeweld en jodenhaat. Joden uit Zuid-Europa waren vaak rijk en goed geschoold. Joden uit het oosten waren daarentegen meestal arm.
Na 1685 vluchtten uit Frankrijk 35000 hugenoten naar de Republiek. Dit was de naam die in de 16e, 17e en 18e werd gegeven aan protestanten. Velen hiervan waren goede ambachtslieden. Veel steden ontvangen deze mensen met open armen. Zij hadden immers vaak geld mee en hadden goede contacten met buitenlandse handelaren.
Gewetensvrijheid, maar geen godsdienstvrijheid
In de gouden eeuw was godsdienst erg belangrijk. De republiek zelf was protestants. In 1579 werd de Unie van Utrecht getekend. Dit is een overeenkomst waarin onder andere staat dat niemand vervolgt kon worden voor geloof. Iedereen mocht thuis geloven in wat ze willen. Echter mogen alleen calvinisten hun geloof openlijk tonen. Er was dus wel gewetensvrijheid, maar geen godsdienstvrijheid.
Hierdoor kwamen mensen met een ander geloof bij elkaar in schuilkerken, woonhuizen of andere onopvallende ruimtes. De regering wist destijds dat dit gebeurde, maar probeerde het te ontkennen. Want als je immers deed alsof het niet gebeurde, kon je het imago van een rustige staat hooghouden.
Lutheranen mochten in veel steden wel eigen kerken hebben en op sommige plaatsen mochten Joden uit Portugal soms een synagoge bouwen.
Hieronder staat een interessante documentaire over de geloven in de Gouden Eeuw.